Hij is het licht vergeten
en het gras vergeten
en al die kleine levende kevertjes
en de smaak van water en het waaien
hij is de geur vergeten van het hooi
de grijze vacht van de schapen
de varens de omgelegde aardkluiten
zijn binnen is geen nest zijn buiten
geen buiten zijn tuin een vaas
hij is ook
de bliksem vergeten de rauwe
hagel op zijn voorhoofd
hij zegt niet: graan meel brood
hij ziet de vogels niet weggaan
en de sneeuw niet komen
hij zal bang en verongelijkt doodgaan
Deze man, uit het gedicht Stadgenoot van Jan G. Elburg, misschien is hij wel heel succesvol. Een prachtige baan, een riant huis, maatschappelijke status. Maar wat is hij veel vergeten, wat moet hij veel missen. Die man, naar zijn gevoel staat hij midden in de werkelijkheid, hij is zeer tevreden met zichzelf. Hij heeft toch maar het nodige bereikt. Maar wát zijn werkelijkheid ook voorstelt, het is niet de werkelijkheid van het elementaire, bloedwarme leven. De werkelijkheid van het licht en het gras, het graan en de vogels, de oneindig spannende werkelijkheid van de seizoenen: lente, zomer, herfst, winter en dat gaat zo maar door. Als het gaat om het meest essentiële, is deze man een buitenstaander. Eenzaam is hij, met niets van het leven, het echte leven heeft hij een relatie. Vergeten, gewoon vergeten. Het stond niet op zijn programma. ‘Hij zal bang en verongelijkt doodgaan. Wat wil je ook – als zoveel aan je is voorbijgegaan, als je maar half of nog minder dan half hebt geleefd.
Deze man. Typerend voor een cultuur waar opmerkelijk veel mensen buiten het zinsverband van het leven zijn komen te staan. Daarmee ook buiten het zinsverband van hun eigen lichamelijkheid. Wat ooit met de Verlichting begon en ook geboden was, kán eindigen in volstrekte eenzaamheid, in het tragische isolement van het hyperindividualisme.
Zo’n cultuur waarin alleen het eigen ego telt, zo’n cultuur zonder vitale relaties, is rampzalig voor alles wat authentiek en integer leven is. Menselijk leven en ook en niet minder dierlijk leven. Ach, een dier is maar een dier. Je hebt er geen enkele band mee, je kunt ermee doen wat je wilt. Je eet het bijvoorbeeld op. Wanneer het wel heel goed smaakt – met Kerst. Hoe meer, hoe liever. Bio-industrie, dierproeven? Niets aan de hand. Wat een dier écht is, zoveel meer dan in jouw beperkte waarneming? Geen idee. Vergeten.
Alle problemen waarmee wij met ons engagement ten gunste van dieren op stuiten, kunnen teruggevoerd worden tot dat ene grote probleem van een cultuur zonder bindingen. Een cultuur die de band met het leven heeft verloren.
Maar er manifesteert zich een bezielde en energieke tegenbeweging die het enkelvoud van onze individualiteit weer plaatst in het meervoud van het totale, alles en allen omvattende leven. Zo komen mens en dier weer in één en hetzelfde zinsverband terecht. Een zinsverband met duidelijk familiale trekken.
Wat bij die tegenbeweging, en met deze Vredesdienst maken wij daar deel van uit, direct opvalt is hoe moeiteloos ze tal van klassieke tegenstellingen, sociale, politieke, levensbeschouwelijke en religieuze tegenstellingen achter zich laat. Ik zie mensen met zeer verschillende levensverhalen. Mensen die allemaal hun eigen achtergrond hebben, hun eigen ontwikkeling, hun eigen perspectief, hun eigen plaats in de samenleving. Maar wat bij alle onderscheid kenmerkend voor hen is, wat hen veelzeggend en karakteristiek met elkaar verbindt: hun betrokkenheid bij dieren, hun onvoorwaardelijke respect voor ze, hun mededogen met dieren die geen dier mogen zijn.
Er is een groeiende morele en spirituele oppositie die, dwars tegen alle economische en commerciële terreur in, de intrinsieke waarde en de rechten van het dier verdedigt. Een oppositie die de humaniteit zó ruim vertaalt dat ook dieren binnen de morele horizon komen. Een oppositie die de volgende, hoogst urgente stap doet op de weg van eerbied en compassie. Zoals ménsen recht hebben op een ménswaardig bestaan, hebben dieren recht op een dierwaardig bestaan. Niet minder dan mensen spelen dieren mee in het universele mysterie dat leven heet. Niet minder dan mensen verdienen dieren dat zij in de wijze waarop zij het leven gestalte geven, gerespecteerd worden.
De volgende stap, hij zou vanzelf moeten spreken, maar velen komen er niet aan toe. Het is triest dat mensen die moreel verder op de goede weg zijn, resoluut hun pas inhouden zodra het vertegenwoordigers van een andere soort, zodra het dieren betreft.
Bij de erkenning van dierenrechten gaat het om de voltooiing van onze humaniteit, de laatste consequentie van het gelijkheidsbeginsel. Als je dan toch mens bent, wees dan ook compleet, maximaal mens.
De volgende stap. De stap ván de medemenselijkheid náár de medeschepselijkheid. Een zelf bedacht woord, maar wat moet je wanneer de taal, de cultuur je zo in de steek laat? Verraden we zo (wat wel wordt beweerd) onze eigen soort? Integendeel. Geven wij het dier geen plaats op onze morele agenda, blijven we steken in de medemenselijkheid, dán verraden we onze eigen soort. We leven dan ver beneden ons niveau.
Dierenrechten. Je kunt er ingewikkelde discussies aan wijden, maar je kunt het ook heel simpel houden. Krachtens het feit dat ze leven, hebben dieren recht op leven, en op een goed leven. Een leven dat ook welzijn inhoudt. Het leven waarvoor ze gekwalificeerd zijn. Een leven dat ze toestaat en stimuleert hun mogelijkheden optimaal te benutten en te ontplooien.
Dierenrechten zijn levensrechten, zoals ook mensenrechten levensrechten zijn.
Moet je van dieren houden om op te komen voor hun rechten, om ze niet op te eten? Allerminst. Hetzelfde geldt voor mensenrechten. We hoorden het Josje al zeggen: ‘Ik wil een mens zijn die alle levende wezens gelijk behandelt, ongeacht mijn persoonlijke voorkeuren.’ Dieren moeten het niet hebben van sentimenten, maar van rechtvaardigheid. Josje nog een keer: ‘Het enige wat je hoeft te doen is ze respecteren als levende wezens.’ En dan eet je ze natuurlijk niet op. Hoe haal je het in je hoofd!
Laatst op een receptie waar je ook van alles kon nuttigen – schalen vol stukjes en beetjes dood dier – zei iemand tegen me: Ik zie dat jij geen vlees eet. Mag ik vragen waarom niet? Misschien (en hij keek me wat bezorgd, wat therapeutisch aan) vanwege je gezondheid? Nee, zei ik, niet vanwege mijn gezondheid. Het punt is: ik krijg het niet over mijn hart. Dieren zijn familie van mij, verre familie, maar familie. Het zou mij niet smaken. Ook geen vis? Nee, ook geen vis. Ook familie. Ik krijg het niet over mijn hart en daarom krijg ik het niet over mijn tong. Nou, reageerde mijn gesprekspartner gevat: Jij draagt, wat je noemt, je hart op je tong. Waarop ik alleen maar ja kon zeggen, volmondig, hartgrondig ja.
Je hebt zo je dromen, en niet alleen met Kerst. Dromen over recht en vrede. Recht en vrede voor mensen, recht en vrede voor dieren. Je hebt zo je dromen over een andere, een betere wereld. Vol verwachting kijk je uit naar een glanzende toekomst, creatief span je de boog van je verbeelding, geef je vorm aan het concept van je hart – en het komt er maar niet van. De werkelijkheid is anders. En ze blíjft ook duidelijk anders.
Vanaf 1970 droom ik over het einde van de bio-industrie. De bio-industrie de wereld uit, om te beginnen uit Nederland. Ik heb het nog niet mogen beleven. De werkelijkheid is anders. Ondanks alle protesten hebben we nu te maken met megastallen: de brutale, grootschalige, megalomane bevestiging van wat allang tot het verleden had moeten behoren.
De werkelijkheid is anders. Elk jaar worden 60 miljard landdieren en 1000 miljard zeedieren voor menselijke consumptie gedood. De boeddhistische monnik Matthieu Ricard spreekt in dit verband over een ‘massamoord, ongeëvenaard in de geschiedenis van de mensheid’.
De feiten, de keiharde feiten van onrecht en geweld, vernietiging en dood kun je als zó dwingend, zó verpletterend ervaren dat je je erbij neerlegt. Maar als íets strijdig is met waarachtige humaniteit, dan berusting in het kwaad, vrede hebben met wat geen vrede kent. Op deze manier verloochen je jezelf in een wel heel oorspronkelijke gestalte: de gestalte van de hoop. Het hóórt zo bij je: dat je even nuchter als gepassioneerd reikt naar die andere, die betere wereld. Dat je droomt en protesteert. Dat je telkens weer opstaat tegen de ondergang. De hoop verliezen is jezelf verliezen. Berusting verminkt je identiteit.
‘Waar het visioen ontbreekt, wordt het volk bandeloos. Een oude Oosterse wijsheid. En inderdaad: waar niet meer wordt gedroomd en gehoopt, waar men de bestaande orde aanziet voor de enig mogelijke orde, waar men geen zicht meer heeft op andere mogelijkheden, een betere wereld, daar slaat het bederf toe, daar zakt het peil van de humaniteit, daar richt men zichzelf te gronde.
Waar het visioen ontbreekt. Nu, ons ontbreekt het daar zeker niet aan. Uit welke bronnen wij ook putten, waar we onze bezieling ook vandaan halen, zo menselijk als we zijn, delen we in de oermenselijke droom van een aarde waar mens en dier, waar alles wat leeft zich volop kan ontplooien. En die droom, dat visioen inspireert ons tot een zeer bepaalde manier van leven, tot specifieke keuzes en beslissingen. Meteen al heel huiselijk en concreet, iedere dag weer, met de ( letterlijk zo voor de hand liggende) instrumenten mes, vork en lepel. Geëngageerd en volhardend werken wij aan de vervulling van die droom, dat visioen.
Dromen, het lijkt een vorm van bedrog. Alsof dromen de wereld zouden veranderen. Maar dromen veránderen de wereld. Dromen kunnen uiterst explosief zijn voor de bestaande orde. Alle grote sociale revoluties ontsprongen aan een droom. Je moet er niet aan denken dat er níet meer wordt gedroomd. Armer kan een cultuur, kan een mens niet zijn.
Ach ja, de werkelijkheid. Maar beslissender dan de werkelijkheid van de feiten is de werkelijkheid van onze droom. Noem het de droom van Kerst, de droom van vrede voor alles wat adem heeft. In naam van de droom gaan we verder op de ingeslagen weg. Er is veel werk te doen. Er is een wereld te winnen, een zoveel betere wereld dan de huidige. Een wereld waar behalve mensen ook dieren volkomen natuurlijk tot hun recht komen.
Vredesdienst voor dieren, 22 december 2015 in de Vredeskerk te Amsterdam